Dit is geen doemdenken, dit is realiteit. Oorlogen woeden wereldwijd, handelsroutes worden steeds kwetsbaarder en de geopolitieke spanningen lopen op. Wat als Nederland plots wordt afgesloten van import? Wat als supermarkten binnen enkele dagen leeg zijn en ons huidige voedselsysteem in elkaar stort? We hebben geen plan. En dat is ronduit gevaarlijk.
Laten we niet naïef zijn. Voedselzekerheid is geen vanzelfsprekendheid. De coronapandemie en de oorlog in Oekraïne hebben laten zien hoe snel tekorten kunnen ontstaan. Binnen een paar dagen waren de schappen leeg, paniek sloeg toe en prijzen explodeerden. Toch doen we niets om ons hier structureel tegen te wapenen. We vertrouwen blind op een internationale voedselketen die bij de minste verstoring in chaos verandert.
Heeft de overheid echt geen crisisplan?
Er zijn enkele initiatieven en draaiboeken, maar deze zijn vooral gericht op kortetermijnproblemen zoals pandemieën en logistieke verstoringen, en niet specifiek op langdurige crises zoals een oorlog waarbij import langdurig stilvalt:
- Nationale Veiligheid Strategie – Voedselzekerheid wordt benoemd als een cruciale factor, maar zonder een duidelijk operationeel plan voor langdurige afsluiting van import.
- Geen strategische voedselvoorraden – Nederland houdt géén grote strategische voedselvoorraden aan, zoals sommige andere landen dat wel doen.
- Crisisplan Landbouw & Voedsel – Dit plan bestaat, maar richt zich vooral op milieurampen, pandemieën en kortetermijn verstoringen.
- Onderzoek Wageningen University – Er is onderzoek gedaan naar hoe Nederland zelfvoorzienend zou kunnen worden in een noodsituatie, maar dit is nooit als concreet beleid geïmplementeerd.
Kortom, er is geen concreet en operationeel plan voor voedselvoorziening in een langdurige oorlogssituatie waarbij Nederland volledig op zichzelf is aangewezen. Dit maakt ons extreem kwetsbaar als de importketens langdurig stilvallen.
In dit artikel laten we zien waarom Nederland kwetsbaar is en waarom lokale boeren onze enige reddingslijn kunnen zijn. We kijken terug op de lessen uit de Tweede Wereldoorlog, analyseren onze huidige afhankelijkheid van import en schetsen een toekomst waarin we de controle over onze voedselvoorziening terugnemen. Dit is geen leuk of comfortabel onderwerp, maar het is tijd voor een harde realiteitscheck. Als we nu niets doen, zitten we straks met lege handen – en lege magen.
Historische terugblik: voedselzekerheid in eerdere oorlogen
Tijdens eerdere oorlogen, en met name in de Tweede Wereldoorlog, stond Nederland voor immense uitdagingen om de bevolking te voeden. Al snel na de bezetting werd een streng distributiesysteem ingevoerd: voedselbonnen, rantsoenen en gaarkeukens bepaalden het dagelijks menu. Toch kon dit de ergste nood niet voorkomen. In de beruchte Hongerwinter van 1944-1945 raakten de steden in West-Nederland volledig verstoken van aanvoer. Het resultaat was hongersnood; naar schatting circa 20.000 mensen stierven van de honger in die wintermaanden. Vooral kwetsbaren zonder netwerk waren de dupe – zij hadden niemand die op de fiets of te voet naar het platteland kon gaan om eten te halen.
Tijdens de Hongerwinter werden duizenden uitgehongerde stadskinderen opgevangen door boerengezinnen op het platteland, waar nog wél voedsel was. In de eerste maanden van 1945 werden zo’n 40.000 kinderen geëvacueerd naar boeren in Overijssel, Friesland, Groningen en Drenthe. Deze “bleekneusjes” konden bij de boer aansterken met melk, eieren en aardappels – een reddingslijn terwijl de steden honger leden.
Deze historische les is duidelijk: lokale boeren vormden een laatste vangnet toen gecentraliseerde voorzieningen faalden. Ondanks strikte distributie door de overheid ontstond er een levendige ruilhandel tussen stedelingen en boeren. Stadsbewoners gingen massaal op “hongertocht” – met fietsen en karren het platteland in om direct bij boeren voedsel te ruilen voor waardevolle spullen of geld. Boerengezinnen deden wat ze konden om familie en onderduikers te voeden, vaak met gevaar voor eigen leven. Tegelijk waren er ook spanningen: sommige boeren verkochten tegen woekerprijzen op de zwarte markt, wat hen kritiek opleverde. Desondanks is het beeld helder dat zonder de inzet van het platteland de hongersnood nog groter zou zijn geweest. De lessen van de Tweede Wereldoorlog leren ons dat een gedecentraliseerd, lokaal netwerk van voedselvoorziening letterlijk van levensbelang kan zijn wanneer de reguliere bevoorrading wegvalt.
De situatie nu: afhankelijkheid van mondiale voedselketens
Fast-forward naar vandaag. Op het eerste gezicht lijkt Nederland uitstekend voorbereid: we zijn een agrarische grootmacht en één van ’s werelds grootste voedselexporteurs. De volle schappen in de supermarkt en onze weldoorvoede bevolking geven het gevoel dat voedselzekerheid geen issue is. Maar schijn bedriegt. Juist door die geglobaliseerde voedselhandel is onze huidige voedselvoorziening sterk afhankelijk van import en internationale ketens. Veel basisproducten en grondstoffen komen van buiten onze landsgrenzen. Zo wordt bijvoorbeeld het merendeel van ons veevoer en graan geïmporteerd. We exporteren hoogwaardige producten (zoals kaas, vlees en tomaten) en importeren bulkgoederen (zoals soja voor veevoer). Het gevolg is een scheefgroei: wat we in Nederland eten komt lang niet altijd van eigen bodem. Sterker nog, onze voedselconsumptie komt “niet overeen met wat er in Nederland aan voedsel wordt geproduceerd”. We leunen op een mondiaal netwerk voor koffie, cacao, tropisch fruit, veevoer, kunstmest en nog veel meer.

Deze verwevenheid maakt ons kwetsbaar bij een conflict. Dat is recent duidelijk geworden. De coronapandemie en de oorlog in Oekraïne hebben blootgelegd hoe breekbaar mondiale ketens zijn. Denk aan de lege supermarktschappen in maart 2020, toen enkele dagen paniekaankopen volstonden om de voorraden te doen slinken. Tijdens de eerste COVID-19 golf zagen we dat hamsteren binnen drie dagen alle schappen kon leegvegen – terwijl er eigenlijk genoeg voedsel was, stokte de logistiek. Het was een onthutsende wake-up call: ons just-in-time bevoorradingssysteem kan een schok van enkele dagen al niet aan. De oorlog in Oekraïne liet iets soortgelijks zien op geopolitiek niveau: prijzen van graan en olie schoten omhoog, export van Oekraïense tarwe viel weg, en zelfs in Nederlandse winkels merkte je het (bijvoorbeeld de zonnebloemolie die op rantsoen ging). Afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers brengt risico’s. Voedselzekerheid is niet langer iets wat we in Europa als vanzelfsprekend kunnen beschouwen als de wereld in brand staat.
Wat als er nu oorlog uitbreekt? – Scenario’s voor Nederland
Stel dat Nederland vandaag betrokken raakt bij een oorlog en de grenzen gaan dicht – geen import van voedsel, veevoer, kunstmest of brandstof. Wat dan? Het goede nieuws is dat we in zo’n noodsituatie niet van de ene op de andere dag verhongeren. Er liggen doorgaans voorraden voor enkele weken tot maanden in de keten (denk aan graansilo’s, vrieshuizen, etc.), en onze boeren produceren elke dag voedsel. Maar na die eerste periode van overbrugging zullen we ons voedselsysteem rigoureus moeten omgooien om te overleven.
Onderzoekers van Wageningen University & Research hebben dit doemscenario eens doorgerekend. Uit een rapport (in opdracht van de regering) bleek dat Nederland zichzelf kán voeden in een autarkische situatie, maar alleen met ingrijpende aanpassingen. Met “autarkisch” wordt bedoeld: volledig op eigen landbouw aangewezen, geen import of export. De landbouwproductie zou dan anders ingericht moeten worden dan we nu gewend zijn. Minder vee, meer akkerbouw – dus bijvoorbeeld het aantal koeien, varkens en kippen flink omlaag, en in plaats daarvan op grote schaal granen, peulvruchten en oliehoudende gewassen telen. Waarom? Omdat granen en plantaardige eiwitten rechtstreeks mensen voeden, terwijl veeteelt veel voedsel onbenut laat (denk aan alle graan en soja die door dieren wordt gegeten voor we er vlees van krijgen). In zo’n scenario zouden we ook onze eetgewoonten moeten aanpassen: een soberder menu, grotendeels lokaal en seizoensgebonden. Luxeproducten, tropisch fruit of dagelijks vlees zouden grotendeels verdwijnen. Volgens de berekeningen zou het menu flink afwijken van wat we nu gewend zijn – soberder, minder vlees, vrijwel geen exotische producten.

Een graanoogst van dichtbij. Onder normale omstandigheden is dit graan waarschijnlijk bestemd voor de wereldmarkt, terwijl ons broodgraan vaak uit het buitenland komt. In een oorlogssituatie zou akkerland als dit ingezet moeten worden voor basisvoedsel voor de eigen bevolking, als ruggengraat van de voedselvoorziening. Lokale boeren zouden dan schakelen van exportgewassen en sierteelt naar aardappelen, granen en groenten voor Nederland.
Toch is het niet onmogelijk. Onze landbouw is zeer productief. In het Wageningse crisisrapport werd geconcludeerd dat binnen twee jaar de Nederlandse landbouw 17 miljoen mensen gezond zou kunnen voeden in een afgesloten situatie. Maar die twee jaar zijn niet voor niets: het kost tijd om te schakelen. De eerste maanden na het wegvallen van import teren we op de bestaande voorraad en productie; daarna hebben boeren minstens een groeiseizoen nodig om andere gewassen te verbouwen en hun bedrijfsvoering om te gooien. In de tussentijd zou strikte rantsoenering en voedselverdeling nodig zijn, net als destijds in de oorlog. Lokaal zou van alles moeten gebeuren: burgers zouden wellicht zelf moestuintjes beginnen of de urban farming initiatieven in steden zouden opschalen, om de centrale druk te verlichten. De rol van lokale boeren in zo’n scenario is heroïsch maar zwaar: zij moeten onder hoogspanning de productie van ons dagelijks brood, aardappelen en groenten waarborgen, terwijl de wereld om hen heen in chaos verkeert.
Uitdagingen voor lokale boeren in crisistijd
Kunnen we van onze boeren verwachten dat zij “even” de kar trekken als de nood aan de man komt? Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Er zijn aanzienlijke uitdagingen en obstakels waar lokale boeren tegenaan zouden lopen bij het op peil houden van de voedselvoorziening in oorlogstijd:
- Regelgeving en flexibiliteit: De Nederlandse landbouw wordt momenteel omgeven door een woud aan regels – van mestquota tot gewasbeschermingsmiddelen, van natuurbescherming tot strikte voedselveiligheids- en kwaliteitseisen. In vredestijd dienen die regels nobele doelen, maar in oorlogstijd kunnen ze belemmerend werken. Denk aan boeren die nu beperkt worden in productie vanwege milieuregels; bij acute voedselschaarste zou je die misschien (tijdelijk) moeten versoepelen. De overheid zou snel moeten schakelen naar een crisismodus waarin voedselproductie vooropstaat. Bureaucratie en papierwerk kunnen we ons dan niet permitteren. De vraag is: zijn we bereid die omschakeling te maken als het moet, en weten boeren wat hen te doen staat?
- Logistiek en distributie: Voedsel verbouwen is één ding, het bij de mensen krijgen is iets anders. Oorlog kan infrastructuur vernielen en transport lamleggen. Brandstofschaarste zou betekenen dat tractoren niet kunnen draaien en vrachtwagens niet kunnen leveren. Boerenbedrijven zijn vaak gespecialiseerd en afhankelijk van landelijk opererende distributiecentra en supermarktketens om hun product af te nemen. Als die keten faalt, moet voedsel lokaal verdeeld worden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zagen we al dat een gebrek aan transportmiddelen funest was: het westen verhongerde niet zozeer omdat er geen voedsel wás, maar omdat het niet daar kon komen. In een modern conflict zouden lokale boeren wellicht weer met kleinschalige, creatieve distributie moeten werken – denk aan coöperaties die rechtstreeks aan dorpsgemeenschappen leveren, of ruilhandel binnen de regio als geld of digitale systemen uitvallen. Dat vergt een totaal andere logistieke organisatie dan we nu kennen.
- Middelen en inputvoorziening: De huidige intensieve landbouw is afhankelijk van allerhande inputs van buitenaf. Kunstmest is daar een cruciaal voorbeeld van – veel stikstofmest wordt gemaakt uit aardgas (waarvoor we deels afhankelijk zijn van import, uit bijvoorbeeld Rusland) en ook fosfaat- en kali-meststoffen halen we uit het buitenland. Wat als die toevoer stokt? De opbrengsten kunnen dan dramatisch kelderen. Schattingen laten zien dat zonder bemesting de oogst met wel 50% kan verminderen – een rampscenario als we het land net moeten voeden. Boeren zullen moeten terugvallen op dierlijke mest en andere alternatieven, maar die kunnen kunstmest niet 1-op-1 vervangen in onze huidige bedrijfsmodellen. Zaden zijn een ander punt: voor veel teelten kopen boeren gecertificeerd zaaigoed van (internationale) leveranciers. In een oorlog moeten we kunnen vertrouwen op noodvoorraden van zaden of rassen die we zelf kunnen vermeerderen. Voer voor vee is eveneens kritisch; zonder ingevoerde soja of maïs zou de veestapel snel moeten krimpen of overschakelen op lokaal voer (graskuil, bietenpulp, etc.). Tot slot is er energie: glastuinbouw draait op aardgas en elektriciteit – wat als die schaars worden? Boeren zouden op oude methoden of alternatieve energiebronnen moeten terugvallen om te blijven produceren.
- Arbeid en expertise: Een vaak vergeten factor is dat boeren zelf ook mensen zijn die geraakt worden door oorlog. Jongere agrariërs of hun personeel kunnen opgeroepen worden voor militaire dienst. Gezinnen kunnen vluchten uit oorlogsgebied, ook op het platteland. Daarnaast zijn veel boerenbedrijven tegenwoordig afhankelijk van seizoensarbeiders uit het buitenland (bijvoorbeeld voor oogst van fruit en groenten). In oorlogstijd vallen die uiteraard weg. De landbouwsector kampt nu al met arbeidskrapte; laat staan in oorlogstijd. Kennis en kunde zijn ook een uitdaging: een boer die al 20 jaar bloembollen teelt kan niet van de ene dag op de andere tarwe telen op topschaal – dat vereist andere machines, vakkennis en wellicht andere grondbewerking. Omscholen en aanpassen kost tijd, die er mogelijk niet is.
Kortom, hoewel lokale boeren onze hoop zouden zijn in bange dagen, moeten we de realiteit onder ogen zien dat zij zonder ondersteuning en planning deze taak niet aankunnen. Er is een planmatige aanpak nodig om deze obstakels nu alvast te verkleinen, want tijdens een conflict is het te laat om het nog uit te zoeken.
Vooruitblik: versterk de voedselzekerheid met lokale landbouw
Hoe kunnen we van deze analyse leren en de voedselzekerheid van morgen versterken? En welke maatregelen moeten we nu nemen om de rol van lokale boeren als vangnet te garanderen? Enkele gedachten voor een toekomstbestendige aanpak:
- Maak een crisisdraaiboek en hou het actueel: Het is bemoedigend dat er al eens een rapport is geschreven over voedselvoorziening onder crisisomstandigheden, maar dit verdween in de la. Haal dat draaiboek eruit, werk het bij (met de lessen van COVID en Oekraïne in het achterhoofd), en zorg dat alle betrokken partijen het kennen. Oefen desnoods scenario’s in simulaties: wat te doen als binnen een week de grenzen dicht gaan? Wie coördineert de herverdeling van landbouwproducten, hoe worden rantsoenen vastgesteld, welke gewassen gaan we prioriteren? Een voorbereid plan kan kostbare tijd winnen wanneer elke dag telt.
- Behoud en koester de boeren die we hebben: In Nederland neemt het aantal boeren al jaren af. Veel familiebedrijven stoppen, onder andere door economische druk, lage prijzen, en recent ook uitkoopregelingen vanwege stikstofproblematiek. Het is ironisch: terwijl we nu boeren uitkopen om natuur te redden, zouden we hun productiekracht in een oorlog hard nodig hebben. Dit pleit niet tegen duurzaamheid – maar wel voor het behouden van voldoende agrarische capaciteit en kennis. Zoals een treffende oproep luidde: “Koester de boeren die er nog zijn, dat levert ook voedselzekerheid op.” Het platteland leegtrekken is op lange termijn gevaarlijk. Zorg dus voor een gezond landbouwklimaat waarin boeren een eerlijk inkomen krijgen en bereid zijn (en blijven) om voor de lokale voedselvoorziening te zorgen.
- Stimuleer lokale ketens en diversificatie nu al: In plaats van te wachten op een crisis kunnen we al tijdens vrede de band tussen boer en burger versterken. Lokale voedselnetwerken – denk aan boerenmarkten, groentepakketten van de boerderij, coöperaties en streekproducten – maken de keten korter en veerkrachtiger. Als consumenten meer direct van lokale boeren afnemen, ontstaat een infrastructuur die in oorlogstijd van pas komt. Overheden kunnen dit stimuleren met bijvoorbeeld aanbestedingen (lokale producten in kantines), educatie (weten waar je eten vandaan komt) en faciliteiten (lokale distributiecentra, opslag voor boeren). Ook diversificatie op bedrijfsniveau is belangrijk: een regio vol alleen maar sierteelt of alleen maar veehouderij is kwetsbaar. Spreid de productie waar mogelijk, bijvoorbeeld door kringlooplandbouw te promoten waarin akkerbouw en veeteelt gecombineerd worden. Zo kunnen boeren flexibeler omschakelen als dat nodig is.
- Bouw strategische voorraden op: Net zoals we een olievoorraad aanhouden als strategische reserve, zou de overheid kunnen overwegen een strategische voedselvoorraad aan te leggen. Producten als graan, rijst of houdbare voedingsmiddelen kunnen in silo’s en pakhuizen worden bewaard voor noodgevallen. Dit is duur en vereist rotatie (om bederf te voorkomen), maar het geeft wel een buffer. Tijdens de Koude Oorlog bestonden dergelijke voorraden; het kan geen kwaad dit concept in een modern jasje te herintroduceren. Ook zadenbanken (voor zaaigoed) en wellicht meststofvoorraden horen hierbij.
- Investeer in robuuste landbouwmethoden: Als import stopt, moeten we roeien met de riemen die we hebben. Daarom is het zinvol om nu al te investeren in landbouw die minder afhankelijk is van externe inputs. Initiatieven voor biologische teelt (minder kunstmest), agro-ecologie, het sluiten van kringlopen (bijv. mest van eigen vee gebruiken op eigen land) en energiezuinige kassen met geothermie of zonnepanelen verhogen de zelfredzaamheid. Technologie kan ook helpen: innovatieve teeltsystemen zoals vertical farming of kweekvlees staan nog in de kinderschoenen, maar zouden in de toekomst lokaal voedsel kunnen leveren zonder veel grondstof van buiten. Daarnaast is het van belang om de bodemgezondheid te verbeteren – vitale bodems kunnen meer tegenslag hebben en leveren betere opbrengsten zonder kunstgrepen.
- Bereid de bevolking voor op een ander menu: Ten slotte ligt voedselzekerheid niet alleen in handen van boeren en beleidsmakers, maar ook op ons bord. In tijden van overvloed kunnen we ons luxe permitteren; in schaarste moeten we terug naar de basis. Het zou verstandig zijn om consumenten nu al bewust te maken van wat lokale en seizoensgebonden voedselvoorziening inhoudt. Bijvoorbeeld campagnes om minder vlees en meer plantaardig te eten sluiten niet alleen aan bij klimaatdoelen, maar vergroten ook de veerkracht: met een meer plantaardig dieet is het makkelijker omschakelen naar lokale teelt (omdat je minder afhankelijk bent van veevoer-import voor vlees). Ook kennis over zelf voedsel verbouwen (moestuinen) en inmaken of voorraad houden bij huishoudens kan van pas komen. Onze grootouders wisten nog hoe je weckpotten vult; die skills zijn in onbruik geraakt maar zouden weer waardevol kunnen worden. Een mentaal voorbereid publiek dat snapt waarom er bij crisis wellicht tijdelijk alleen kool en aardappels zijn, zal beter meewerken dan een onwetend publiek in paniek.
Investeren in veerkrachtig systeem
Lokale boeren zijn in het ergste geval onze redders in nood. Maar we kunnen niet verwachten dat zij uit het niets een hongerende natie voeden als wij nu niet investeren in een veerkrachtig systeem. Voedselzekerheid in tijden van oorlog begint in vredestijd – met visie, samenwerking en waardering voor de mensen die ons eten verbouwen. Laten we de waarschuwingen uit het verleden en heden ter harte nemen. Door nu te handelen en onze voedselsoevereiniteit te vergroten, zorgen we dat Nederland bij een eventuele crisis niet met lege handen (of lege magen) komt te staan. Lokale boeren kunnen dan daadwerkelijk de levensader zijn die ons door de donkerste tijden heen loodst.
0 reacties